in de rij staan

Nola en Andreas zijn op terugreis van een vergadering in Antwerpen. De trein rijdt niet. Er zijn bussen ingezet.
De reizigers kennen de wetten van het schaarste-principe. Gehoorzamen aan voorspelbare conditionering.
Volgen fossiele gedragspatronen. Ze rennen.
De reizigers rennen naar de bussen.
Lange trein. Veel passagiers. Weinig bussen. Veel rennende reizigers. Nola volgt het tempo van haar medereizigers en rent. Tik tik tik. Dat gaat verbasend snel op haar hoge hakken. Het loont. Het rennen. Ze is als eerste bij een van de bussen. Ze kijkt achterom. Waar is Andreas? Nola praat met een Duits accent. Ze sleept haar woorden. Houdt de klinkers lang aan. Ze zegt Aijndjreeeeaas.
Aijndjreeeeaas. De stem schiet de hoogte in. Verleidelijk modulerend.
Wat doe je, vraagt Nola als ze hem op een stoepje ziet zitten.
Kom, zegt Andreas. We gaan een ijsje eten. We wachten op de volgende bus. Er komt vast nog een volgende bus.
Nola is verbaasd. Dit heeft ze nog nooit meegemaakt.

Waarom is Nola zo verbaasd wil ik weten.
Ze is verbaasd omdat ik niet in de rij ga staan. Dat heeft ze nog nooit iemand zien doen.
Jij gaat toch nooit in de rij staan?
Ze vindt me authentiek. Zoveel authenticiteit vind ze uniek.
Jij gaat toch nooit in een rij staan? Waarom is ze zo onder de indruk van het feit dat jij niet in de rij gaat staan?
Dat weet ik niet meer. Ze heeft het in de repetities vertelt. Aan de acteurs.
Als voorbeeld van wat?
Dat weet ik niet meer.
Kan je haar dat niet nog eens vragen?
Neehee.
Zeker Proust. Pas trop vite, zegt Proust als je hem een verhaal vertelt. Pas trop vite.

zaterdag 13 januari 2007